De tentoonstelling Bild Archive in Witte de With is een retrospectief van Ulrike Ottinger’s fotografie, met name in relatie tot drie van haar films films: Superbia ‘The Pride (1986), Usinimage (1987) en het meer recente Southeast Passage (2002). (Websites: www.ulrikeottinger.com en www.suedostpassage.com).

Ulrike Ottinger begon in het begin van de jaren zeventig met films maken. Daarvoor had zij als beeldend kunstenaar gewerkt (schilderkunst, werken op papier, fotografie, performances). Haar eerste foto nam zij echter op negenjarige leeftijd, op een rondvaartboot in Amsterdam (twee Indiase heren, de één in een regenjas, de ander met een tulband en een maatpak, lachen voor de camera). Vervolgens kwamen er duizenden beelden (foto’s natuurlijk, maar ook verzamelingen ansichtkaarten, knipsels, illustraties en verscheidene iconografische documenten) die het open archief vormen van een leven en een oeuvre dat is gebaseerd op het principe van een ‘collage’ van beelden en gebeurtenissen. Elk beeld ‘verwijst naar iets buiten zichzelf: naar de werkelijkheid die eraan voorafging; naar ontelbare beelden uit de schatkamers van de kunsten, van de alledaagse cultuur en van de mythologie; naar de visuele kosmos van haar eigen steeds meer compacte oeuvre. Deze foto’s zijn ontmoetingen tussen gevonden en uitgevonden zaken. Het zijn arena’s waarin werkelijkheid en fictie, verleden en toekomst, wens en vervulling, elkaar transformeren'.(1)

De tentoonstelling in Witte de With nodigt uit tot een dwaaltocht onder begeleiding door een keuze uit beelden die een introductie vormen op de complexe verhoudingen die het werk van Ulrike Ottinger onderhoudt met de wereld, met geschiedenis en cultuur. Een lange, mooie reis, tegelijk ernstig en betoverend, die van heel dichtbij tot heel ver weg, van de stadslandschappen van Berlijn tot de steppen van Mongolië, van de verhalen van gisteren tot de decors van vandaag, niets van doen heeft met exotisme of eigenwaan. Eerder gaat het om een betrokkenheid met de ander en een ‘esthetiek van diversiteit',(2) die van een waardigheid zijn die niet van deze tijd is.

Dit allegorische, benjaminiaanse aspect van haar werk is wat Eva Meyer zo prachtig heeft verwoord: ‘Haar films zijn etnografische films, zelfs wanneer ze in haar eigen omgeving blijft. Maar zonder aanspraak te maken op het representeren van een andere of zelfs de eigen cultuur. Ottinger weet heel goed dat dit niet mogelijk is. Wat haar fascineert, laat ze een rituele functie aannemen in efemere verschijnselen, zonder symbolische waarde, met andere woorden een artefact, een die net zo verwarrend als precies kan zijn. Met deze onderscheiding zijn we beland op het punt waar de ervaring van de ander zichtbaar wordt, waar deze kan verschijnen. In een film die gaat over de fundamentele onmogelijkheid van het zich toe-eigenen van deze ervaring als zelfontplooiing voor het subject. Het wankele evenwicht tussen Ottingers wanhoop en enthousiasme wordt opgeroepen door deze onmogelijkheid en brengt voort het artefact’ Dat is waarover ik het steeds heb, dit allegorische moment van onderscheiding, dat noch in de romantische traditie kan worden ondervraagd noch kan worden vervangen door een kritisch voornemen, maar dat kan worden waargenomen in de films van Ulrike Ottinger'.(3)

Catherine David

(1) Katharina Sykora, ‘Stills and Sessions’. In: Ulrike Ottinger. Berlijn: Contemporary Fine Arts, 2001.
(2) Victor Segalen, Essay on Exoticism: An Aesthetics of Diversity. Durham, NC: Duke University Press, 2002.
(3) Eva Meyer, ‘Ottinger’s Artifact'. In: Ulrike Ottinger: Texte und Dokumente, Kinemathek 86, 32 (Berlijn, Oktober 1995).