The People’s Art is de laatste tentoonstelling die Bartomeu Marí voor Witte de With samenstelt, waarmee hij zijn visie geeft op de Nederlandse kunst. De tentoonstelling werd in een eerdere vorm gerealiseerd te Porto, ter gelegenheid van Porto 2001 culturele hoofdstad, en toont werk van twintig kunstenaars geboren of woonachtig in Nederland.

De titel van de tentoonstelling verwijst naar de Nederlandse consensusmaatschappij, waarbinnen de vraag naar de identiteit van Nederlandse kunst bijna een ironische is. Is deze kunst even democratisch als de wetten en omgangsnormen die in ons land gelden? De veronderstelde democratische rol van de kunstenaar wordt ter discussie gesteld. Hoe verhoudt hij/zij zich tot een cultuur waarin alles zich in verre mate heeft georganiseerd, zelfs het ‘natuurlijke’ landschap? Maakt hij/zij een kunst voor het volk?

In tegenstelling tot de georganiseerde omgeving waarin zij zich bevinden, produceren de kunstenaars beelden van verontrusting, sociale verwarring en een verstoord landschap. Niet de natuurlijke begroeiing maar architectuur lijkt het nieuw ontstane ‘landschap’ te bepalen. Niet de etiquette maar ongeschreven regels en normen bepalen het gedrag van haar bewoners. De tentoonstelling is opgebouwd in twee delen die zich over de twee verdiepingen verspreiden: boven zijn landschappelijke kwesties aan de orde, terwijl beneden het artificiële sociale gedrag onder de loep wordt genomen.
De foto’s van Gerco de Ruijter doen nauwelijks nog aan landschap denken. De abstracte, formele patronen in strakke vierkanten gekaderd geven niet direct hun bron van informatie bloot. De strakke lijnen van polders, kanalen en kassen tonen een nieuwe esthetiek van het landschap, dat wordt bepaald door artificiële vormen.

Dit gereconstrueerde landschap illustreert volgens Edwin Zwakman de mentaliteit van haar makers, wat hij vervolgens in zijn werk becommentarieert. Zijn interieurs en stadsgezichten zijn reconstructies van dat wat al gereconstrueerd is, maquettes gebaseerd op stukjes realiteit die vervolgens op foto worden vastgelegd. In het werk van Frank van der Salm is het omgekeerde principe van toepassing. Stedelijke scène’s met gebouwen in vogelvlucht-perspektief of in detail uitgemeten lijken meer op maquettes dan werkelijke situaties. De foto’s zijn echter niet geënsceneerd of gemanipuleerd, Van der Salm ondermijnt de realiteitswaarde van zijn foto’s door gebruik te maken van onscherpte, beweging en kunstlicht.

De installaties van Florian Göttke geven blijk van een sociale betrokkenheid met zijn omgeving. Hij ziet de natuur terrein herwinnen in parken en dierentuinen of op plekken in de stad waar containers met bouwafval de openbare orde verstoren. Maquettes (op ware grootte) zijn enerzijds een humoristische verwisseling van cultuur en natuur, maar anderzijds een wanhopige zoektocht naar wat nog echt is.

Wanhoop en humor tekenen zich ook af in het gedrag van de personages in de video’s van Aernout Mik en Anneke de Boer. Waar bij Mik de vervreemding zich heeft ingebed in een dagelijkse gang van zaken, zijn de situaties bij de Boer nadrukkelijk geënsceneerd. Zij benadrukt de kunstmatigheid van menselijk gedrag, zonder daar overigens kritiek op te leveren. Het werk van Julika Rudelius is in dit opzicht schrijnender. Ook hier wordt gefocust op sociale structuren, maar zijn die directer aan maatschappelijke problemen, zoals vreemdelingenhaat, gekoppeld. Rudelius toont ons de vooroordelen die we hebben, zodat we beschaamd ons hoofd afwenden.