Gareth Moore (1975, Matsqui, BC, Canada) is zo’n enkeling, dermate gevoelig afgestemd dat hij details in de wereld om ons heen waarneemt, die anders over het hoofd zouden worden gezien. In zijn eigen woorden “Ik hou van een gefragmenteerde kunstpraktijk… Van kunst in een versplinterde of onzichtbare vorm”. Moore initieert projecten waarvan hij iets kan leren, en in contact komt met gemeenschappen buiten de hedendaagse kunst. Hij stuurt zijn publiek een bepaalde richting in door eigenaardige gebeurtenissen te regisseren en maakt daarbij gebruik van de verwarring die daardoor ontstaat. Het publiek wordt zo als het ware een archeoloog van het heden.

Moore is geïntrigeerd door onconventionele historische figuren. In dit project richt hij onze aandacht op de geschriften en ontdekkingen van een wetenschapper die nooit helemaal geaccepteerd werd door de gevestigde orde, maar wiens ideeën vandaag de dag een weerklank vinden in het ecologisch gedachtegoed. “Ze noemen mij ontspoord”, schrijft Schauberger, “Laten we hopen dat ze gelijk hebben! Het is onbelangrijk dat een of andere dwaas deze aardkloot bewandelt. Maar als ik gelijk heb en de wetenschap is abuis, dan … God behoede de mensheid!” (1936). Moores werken verwijzen naar Schaubergers overtuiging dat water de bron van al het leven is en een actief element wiens energie eerder in toom gehouden moet worden dan vernietigd. Onder de werken bevinden zich bijvoorbeeld een sculptuur van een vissenleren broek, een meditatieve 16mm film en een ton met bronwater afkomstig van een kleine bermbron in west Canada, waarvan gedronken mag worden. Tenslotte breekt Moore met zijn werk door de grenzen van de tentoonstellingsruimte en infiltreert tijdens de tentoonstelling in de pagina’s van een lokale krant met geschriften van Schauberger.

Viktor Schauberger, autodidact filosoof, uitvinder en naturalist, ontwikkelde zijn theorieën door de bossen en rivieren van zijn thuisland Oostenrijk nauwlettend te bestuderen. “De natuur zet alles in beweging en creëert deze beweging door afwisselingen in temperatuur en potentieel”, schrijft Schauberger, “Waar deze elkaar kruisen ontstaat de oerlevenskracht. Slechts een enkeling weet hoe ze de natuur moet observeren om deze kleine en bijna onwaarneembare verschillen in beweging, temperatuur, spanning en potentieel op te merken”(1936).

Moores werk wordt getoond binnen het kader van Liam Gillicks architectonische metastructuur, Three perspectives and a short scenario, ontwikkeld voor de tentoonstellingszalen. Deze interventie onderscheidt de ruimten die gebruikt worden voor de presentatie van Liam Gillicks eigen werk van de zogenaamde “institutionele zones”, waarin het werk van andere kunstenaars wordt gepresenteerd. Na solotentoonstellingen van Manon de Boer en Keren Cytter volgt Gareth Moore.